Woordenschat les 6

Aardig
Gentil
Alle (alle personen)
Tous les, toutes les
Asjeblieft
S’il te plait, voici, tenez
De appel
La pomme
De appeltaart
La tarte aux pommes
De baan
Le travail
Bakken
Faire cuire
Het begin
Le début
De bel
La sonnette
Het beste!
Bonne chance
Beterschap
Prompt rétablissement
Het bezoek
La visite
Blijk geven van
Montrer, manifester
De bruiloft
Le mariage



Blijven
Rester
Het centrum
Le centre
Condoleren
Présenter ses condoléances
Cursief
En italique
Daarom
C’est pourquoi
De dankbaarheid
La reconnaissance
Deze
Ce, cet, cette
Dezelfde
Le/la même, les mêmes
Dit
Ce, cet, cette
De dochter
La fille
De dood
La mort
Drukken
Imprimer


Het eindpunt
Le terminus
Erg (wat erg !)
Triste
Erg (erg lekker)
Très
Ernstig (ernstige ziekte)
Grave
De familierelatie
Les liens de parenté
Feliciteren
Féliciter
De film
Le film
Het fruit
Le fruit
De geboorte
La naissance
Gecondoleerd
Mes condoléances
Gedrukt
Omprimé
Gefeliciteerd
Félicitations
Gegeven
Donné
Geslaagd
Réussi


Geworden (ik ben 20 jaar geworden)
(j’ai) eu (20 ans)
Gezellig
Agréable, sympathique
De groente
Le légume
Groot
Grand
De halte
L’arrêt
Hartelijk
Cordial
Heel (dat is heel gemakkelijk)
Très
Helaas
Hélas
Herschrijven
Récrire
Houden (dans: een presentatie houden)
Présenter qq chose
Jammer
Dommage
Juist
Qui convient


De kios
Le kiosque
Klein
Petit
De kleindochter
La petite-fille
Het kleinkind (pl.: kleinkinderen)
Les petits-enfants
De kleinzoon
Le petit-fils
Koud
Froid
De krant
Le journal
Krijgen
Recevoir
Langzaam
Lent
Lekker
Bien
Liever hebben (ik heb liever …)
Préférer


De man
L’homme, le mari
Mannelijk
Masculin
Het medeleven
La compassion
Het meervoud
Le pluriel
Meestal
Le plus souvent
De neef
Le neveu, cousin
De nicht
La nièce, cousine
Niets
(Ne …) rien
Het nieuws
La nouvelle
Nou (ben je nou 20 of 21 geworden?)
(exprime l’incertitude)
De oma
La grande-mère
De oom
L’oncle
De opa
Le grand-père
De ouder
Le parent
Overlijden
Mourir, décéder


Passend (een passende reactie)
Qui convient
De periode
La période
Het plezier
Le plaisir
De presentatie
La présentation
Prettig
Agréable
Proeven
Essayer, goûter
De reis
Le voyage
De schoondochter
La belle-fille
De schoonmoeder
La belle-mère
De schoonouders
Les beaux-parents
De schoonvader
Le beau-père
De schoonzoon
Le beau-fils
De schoonzus
La belle-soeur
Slagen
Réussir
Speciaal
Spécial
Het sportprogramma
Le programme sportif


Steeds (ik heb nog steeds honger)
Toujours
Stellen (een vraag stellen)
Poser
Sterkte!
Courage
Stom (wat stom!)
Bête
De studiegenoot
Le camarade d’étude
De taart
La tarte
De tante
La tante
De televisie
La télévision
De test
Le test
Toevallig (wat toevallig!)
(quelle) coïncidence
Toewensen
Souhaiter
Uit eten gaan
Manger dehors
Uitdrukken
Exprimer
Het uur
L’heure


Van harte gefeliciteerd
Toutes mes félicitations
De verjaardag
L’anniversaire
Verkopen
Vendre
Vervelend
Ennuyeux, embêtant
Het vliegtuig
L’avion
(zich) voelen
(se) sentir
De vriend
L’ami
De vrouw
La femme
Vrouwelijk
Féminin
Waarschuwen
Avertir
Wat (wat wil je drinken?)
Quelque chose, quoi
De werkdag
(litt.) jour de travail
Worden
Devenir
Zeg (leuk, zeg!)
Dis
Ziek
Malade
De ziekte
La maladie
Zo’n (zo’n grote groep) = zo een
Si
De zoon
Le fils
De zus
La soeur
De zwager = de schoonbroer
Le beau-frère